Een fragment

Het dienstmeisje hief van schrik haar armen omhoog, zodat de toorts uit haar handen viel en achter haar rug de trap aftuimelde. Als een komeet met een staart van vonken vloog het door het trapportaal en bleef in de bocht van de trap liggen. Giacomo sprong onmiddellijk naar beneden om te voorkomen dat er brand zou ontstaan, trapte de vonken uit en probeerde de situatie op de tweede verdieping alsnog bij te lichten. Boven aan de trap zag hij een vrouw liggen, terwijl Picander en Annabella zich over haar heen bogen. ‘Mevrouw Pestalozzi’, riep Picander terwijl hij de zich wezenloos geschrokken dame overeind hielp. ‘Wat een eer’, voegde hij er spottend aan toe. ‘Ik dacht dat u mevrouw Trecarpi was.’
Anna Pestalozzi sloeg geërgerd om zich heen. Ze droeg een wollen cape met een capuchon. Haar masker lag op de grond.
‘Wat doen jullie hier, halve zolen, ik kreeg bijna een hartverlamming’, schreeuwde ze.
‘Ik vraag me juist af wat u hier komt doen’, zei Picander. Annabella had Ilione herkend, het kamermeisje van Isabella Trecarpi. Ilione had na de onaangekondigde verdwijning van haar werkgeefster besloten bij mevrouw Pestalozzi aan te kloppen. En omdat ze een sleutel van Palazzo Dolfin bezat, had het canaille haar onmiddellijk aan haar persoonlijke bediendenstaf toegevoegd. Dame Pestalozzi zette zich op een van de bankjes in de hal neer. ‘Ik denk dat we allebei iets van mevrouw Trecarpi willen hebben’, veronderstelde Picander.

‘Heb maar niet zo’n grote mond, francese. Als ik de politie laat roepen, ziet het er slecht voor jullie uit’, beet de oude dame van zich af. ‘Maar dat geldt uiteraard ook voor mij’, zei ze en ze keek Picander sluw aan. ‘Misschien moeten we het maar op een akkoordje gooien.’
‘Ik wil maar één ding, mevrouw Pestalozzi. Weet u waar Isabella mijn vriendin Lucia naar toe heeft gebracht. Als u het weet en het mij vertelt, weet ik van niets als u het complete interieur van dit huis leegrooft.’

Ze lachte kakelend. ‘U bent me er eentje, signore Picander. U banjert als vreemdeling maar rond in Venetiaanse paleizen, steekt uw neus in zaken die u niet aangaan en bent ongelukkig in de liefde… en dat voor een Fransman. Al moet ik toegeven dat u uitstekend Italiaans spreekt. U breekt echter in uw eentje de reputatie van een heel land af, signore. Ik heb u een tijdje geleden al gezegd dat ik een oogje open zou houden, maar ik heb u niet weergezien.’
‘U wist het dus vanaf het begin? U hebt gelogen!’
‘Je begint me te vermoeien, francese. De mensheid is na de eerste leugen niet massaal in de hel beland. Kennelijk beschouwt zelfs Onze Lieve Heer de leugen als een peccadille.¹ Bovendien, op het moment dat u me er naar vroeg wist ik nog van niets.’